De juf heeft gelijk – en wat doe je daaraan?

Omdat er tijdens de lockdown veel thuisonderwijs werd gegeven, keken ouders ook vaker over de schouders van hun kind mee, wat er op school wordt onderwezen. Zo verscheen er op de Facebookpagina van Pharos (oudervereniging van hoogbegaafde kinderen) een foto van een rekentaak van een kind uit groep 3. Te zien zijn drie dozen met vier gebakjes erin. Kind had keurig in het antwoordvakje “12” geschreven.

methodeboek vermenigvuldigen

De juf had vervolgens in haar online-les gevraagd: “Welke keersom hoort hierbij?” Zoon had geantwoord: “4×3”. Juf: “Nee, de uitkomst is hetzelfde, maar het is echt anders!” De moeder had om opheldering gevraagd bij de juf en de juf had aangegeven, dat het met een tekening erbij echt anders is. 

Op dit bericht kwamen meer dan 100 reacties. Ik heb zelf ook gereageerd en dacht ervan af te zijn met de eenvoudige opmerking dat voor vermenigvuldigen een commutatieve eigenschap geldt. Dat bleek van mij een verkeerde inschatting. Gaandeweg ontstonden er twee kampen: een kamp van mensen (voornamelijk bevolkt door juffen) die vonden dat 3×4 het enig juiste antwoord was, en een kamp van mensen (ouders, waaronder wiskundigen, ingenieurs en/of academisch opgeleiden), die ook het antwoord 4×3 goedgekeurd wilden zien. 

Tot mijn verbazing kwamen de twee kampen geen millimeter dichter tot elkaar. En ik ben enkele juffen dankbaar, dat zij bereid waren hun visie breed uiteen te zetten (en vasthoudend te verdedigen). Zij betoogden dat het hier “om context en syntaxis gaat”. De context is het plaatje en “het is de bedoeling om bij de gegeven afbeelding te blijven.” Het belang van syntaxis werd als volgt uitgelegd. In dat plaatje zie je “3 dozen met elk 4 gebakjes, dus 3×4. Als je denkt: ik zie 4 gebakjes en dat 3x, dan lijkt het of je 4×3 zegt, maar je zegt: 4 en dat dan 3x.” Hoewel er juffen bij waren, die verkondigden dat “op abstract (of formeel) niveau 3×4 gelijk is aan 4×3”, hielden ze vol, dat hier “ook al is de uitkomst wel gelijk, de som van 3×4 niet dezelfde is als de som 4×3.” Alsof het toeval is, dat die uitkomst hetzelfde is!

Er was een juf bij, die zich echt uitputte om ons, ouders, op het rechte spoor te krijgen. Ik had iets geroepen over bottom-up benadering. Zij schrijft: “Dit heeft niets te maken met top-down of bottom-up, maar alles met inzicht in wat een vermenigvuldiging eigenlijk is en uit welke componenten een geschreven vermenigvuldiging bestaat. (…) De fout die hier door meerdere mensen wordt gemaakt, is de onterechte aanname, dat ‘4 en dat 3x’ 4x 3 is. Terwijl ‘4 en dat 3x’ niets anders is dan ‘3x 4’. (…) Een kind dat dit niet ziet, is niet extra hb, extra ver, of extra creatief, maar mist inzicht. En daar zijn leerkrachten voor, om hen dat te leren.”

Daar had ze een raak punt: inzicht in vermenigvuldiging geven vind ik zelf ook heel belangrijk. Ze schreef: “‘vermenigvuldigen met’ is herhaald optellen. Je telt dus op: 4+4+4 (dat is 3×4). Dat klopt ook bij deze tekening. Ik kan dat zien.” Maar wat ze bewust niet wílde zien, is dat je ook op een andere manier kan kijken. Dus ik maakte voor haar een tekening met een nieuwe doos en dit keer was de bakker jarig. Hij had in zijn dozen feestgebakjes gestopt in vier kleuren. Ik had de doos doorzichtig gelaten, zodat je duidelijk stapeltjes roze, oranje, groene gebakjes kon zien en dat blauwe stapeltje kon je er wel bij voorstellen, leek me. 

commutatieve eigenschap vermenigvuldigen

Kortom: 4+4+4 (3×4) of 3+3+3+3 (4×3), het maakt allemaal helemaal niets uit. Zelfde context, alleen even iets verder kijken dan jouw eigen methode. Maar daar kon deze juf niets mee: “Sorry voor jou, maar bij het gegeven plaatje past maar één correcte keersom. Take it or leave it.” Een ander reageert met: “dat is erg ingewikkeld en geen juiste strategie voor de toekomst. Zeker niet als de groepjes groter worden.” Nog weer een ander zegt: “Ik ben leerkracht en in de opleiding hebben we geleerd dat het echt wel 3×4 is in dit geval…”

Meerdere juffen betoogden dat het nu eenmaal ging “om het principe erachter dat ze in groep 3 leren. (…) Dan zijn de groep 3 regels zo (los van of dat wiskundig dus anders wordt gezien) dat je begint met 3x het groepje van 4.” En omdat juffen juffen zijn, zat er ook iets heel goeds achter: “Voor kinderen waarbij het rekenbegrip zwakker is, is het belangrijk om het ook talig te maken. Daarom maken ze er een zinnetje/verhaaltje van om hen te ondersteunen: je ziet 3 KEER 4 gebakjes. Andersom lukt dat niet goed. Je ziet vier keer drie… is een zinnetje dat dan even niet klopt.” Deze laatste juf vond het dan nog wel een beetje onrechtvaardig voor de sterke rekenaars. En gelukkig reageerden er ook enkele leerkrachten, die zeiden beide antwoorden goed te keuren.

Eerlijk gezegd: ik was met stomheid geslagen. Volgens mij verwarren ze middel met doel. Je kunt zo’n plaatje met gebakjes heel goed als middel gebruiken om uit te leggen wat vermenigvuldigen is. En ik snap dat je voor de zwakkere rekenaar eenduidige taal gebruikt en daarom eerst het aantal groepjes noemt en daarna de hoeveelheid binnen zo’n groepje.

Maar nergens in de wiskunde of rekenkunde heerst een regel, die dit als enige mogelijkheid bestempelt. Dit is echt iets dat door goedbedoelende pedagogen en/of methodeschrijvers is verzonnen. En dat blijkbaar als harde eis op de Pabo terecht is gekomen…en in het antwoordmodel van online rekenprogramma’s voor groep 3.

Als over die regel door een ouder een vraag wordt gesteld, antwoordt een juf: “dat kan je onzin vinden, maar dat is het niet. Het gaat om volgordelijk denken. Als je kijkt naar het drieslagmodel gaat het om het plannen van de som. Vanuit context ( in dit geval de afbeelding) naar bewerking. Zonder context, dus een kale som, heb je gelijk en is 3×4 eenzelfde uitkomst als 4×3. Sterker nog, de kinderen leren dit als één van de strategieën.” Alweer verwarring van middel met doel. Mij lijkt het inzicht, dat 3×4 gelijk is aan 4×3 juist een doel, en geen strategie. Alsof het louter een trucje is, dat je kan toepassen om een oplossing te krijgen van je rekensommetje. 

Waar het in mijn ogen vooral misgaat, is als je als juf blijft vasthouden aan je misplaatste gelijk en iets gaat fout rekenen, wat één of twee klassen later juist goed is. Een juf zegt:  “En daar is een reden voor, namelijk dat de kinderen in een hogere groep leren dat je de sommen kunt omdraaien en dezelfde uitkomst houdt. Pas dan komt het wiskundige gelijk om de hoek kijken.” 

Hier komen we bij de kern van mijn ongenoegen: pas dán! Dán pas mag een kind, dat nieuwsgierig is naar rekenen en er lol in heeft, zijn inzicht verder uitbouwen. Maar ik heb kinderen in mijn plusklas, die 5 jaar oud zijn en al rekenen op het niveau van groep 6. Ik heb een kind, dat in groep 3 al alle tafels op kon zeggen. Of ik ze wel wilde horen? Natuurlijk! En hij sprong en zong vrolijk rond onze middentafel een heleboel rondjes (tien tafels opzeggen duurt best lang). Later bleek mij, dat hij in zijn eigen klas mismoedig in een hoekje zit te werken, bang dat hij zijn taakjes niet afkrijgt, omdat hij zo langzaam werkt. Hij háát school. En dit soort kinderen krijgt dan te horen dat 4×3 fout is!

Wat moet je met dit soort juffen? Ik heb er ook geen antwoord op, helaas. Ik zou willen dat ze één enkel keertje in mijn plusklas zouden komen kijken. Ik zou willen dat ze naar het kind zelf zouden kijken. Ik zou willen dat ze tegen het kind, dat 4×3 als antwoord geeft, zouden zeggen: “Okay, en weet je misschien nóg een keersom? En weet je misschien ook nog een derde en een vierde keersom, die bij dit plaatje past?” Want in hemelsnaam, waarom zou 1×12 fout zijn? En ik kan ook de linkerkant en de rechterkant van de stapel taartdozen bij elkaar optellen: 6+6 gebakjes maakt 2×6.

Dat zijn pas interessante vragen voor een hoogbegaafde.

Platgedrukt of hoe school wordt ervaren

20180311_151605

Makkieland

Ooit vroeg ik aan een gymnasiumklas, die ik destijds lesgaf, wie last had gehad van verveling op de basisschool. Ik was zojuist uit de klas geroepen, omdat de leerkracht van mijn dochter had gebeld. Of ik haar op kon komen halen, want ze had buikpijn. Ik wist wel waar die buikpijn vandaan kwam. Toen ik daarna die vraag in mijn klas stelde, gingen alle vingers omhoog. Allemaal….! En de kinderen buitelden over elkaar heen met hun verhalen en praatten met opgewonden stemmen: het zat ze nóg hoog.

Dat is jaren geleden. Nu heb ik dit soort kinderen in mijn plusklas. En ik hoor de verhalen nog steeds. Zoals vorige week. Ze waren Makkieland aan het tekenen en Finn* had direct als eerste geroepen, dat in Makkieland geen school was. Ik luisterde naar het gesprek van de kinderen. Ze vertelden elkaar al tekenend hoe hun Makkieland eruit kwam te zien. Op een gegeven moment kwam die school weer langs. En ik vroeg:

“Wat is er nou zo stom op school, Finn?”

“Ja,” zei Sem van 5 jaar: “dat is de vraag!”

Finn: “Maar, jij zit nog in de kleuterklas.”

Linde (net als Finn 8 jaar en beide in groep 5): “Ik mis de onderbouw…”

Finn: “Toen leerde je helemaal niks!”

Linde noemde een aantal dingen op, die ze in de kleuterklas deed.

Sem: “Ja, ik heb ook schrijfdans, dat is te makkelijk!”

Ik onderbrak het gesprek en zei: “Dat is raar, Finn en Linde vinden school niet leuk, terwijl Sem juist (versneld) naar groep 3 wil en graag wil leren!”

Linde reageerde ietwat verontwaardigd: “Maar als je er drie jaar zit, dan voel je je echt wel een beetje platgedrukt!”

En Finn kwam belerend met: “Sem, als je in groep 5 zit, dan mag je niet meer spelen. Dan móet je heel veel en dan moet je ook dingen af hebben.”

Finn: “Ik haat taal”

Linde: “Vooral op dinsdag. Dan is er instructie”

Het gesprek gaat nog een poos door. Sem laat zich er niet door van de wijs brengen.

Sem: “Leren is leuk!”

Finn: “Leren is saai!”

Dit soort gesprekken beluister ik wel vaker. Ik vraag dan wel eens of ze bij mij op de plusklas niets leren. Maar het woord ‘leren’ is in hun ogen voor iets anders bestemd dan de activiteiten, die ik in de plusklas aanbied.

Bij coaching gaat het vergelijkbaar. De eerste keer dat Maarten langs kwam, deden we het Coachee-spel. Hij trok een kaart met de vraag “Wat is het belangrijkste dat je anders wil? En wat is daarvoor nodig?” Het was even stil en toen zei hij: “O, dat is een moeilijke vraag.” Dat tweede deel namelijk, dat wist hij echt niet, want dat kon niet… Hij keek gepijnigd en wachtte even, weifelend of hij de eerste vraag wel zou beantwoorden. En toen met een lachje naar zijn moeder zei hij boud: “Nooit meer naar school hoeven!” Hij schrok ervan dat hij dit had durven zeggen, want hij liet het direct volgen door: “Het valt wel mee. Het is best wel leuk. “ Maar het valt niet echt mee. Afgelopen week sprak ik met Maarten over hoogbegaafd zijn. Ik vroeg hem wat dat voor hem betekende en hij antwoordde dat je dan in veel dingen erg goed bent. Hij vertelde dat hij het wel leuk vond om goed te zijn, maar niet om hoogbegaafd te zijn, want dan krijg je extra veel huiswerk op school. Ik keek hem niet begrijpend aan. Hij zei: “Ja, dan krijg je een plusmap, die je óók nog helemaal moet doen!” En in zijn geval zitten daar nog meer werkschriften en blaadjes in. Maarten: “Als ik aan het werk moet, heb ik in mijn hoofd allemaal spelletjes klaar liggen.” Het is geen wonder dat hij dan niet zo hard vooruit komt.

Laatste voorbeeld: fragmenten van een filosofisch gesprek in de plusklas toen we het project ‘Tijd’ hadden. Ik had voorgelezen uit het boek ‘Olifant en de tijdmachine’. De kinderen zijn tussen de 6 en 8 jaar oud.

Irmgard: Vraag van olifant: ben je gelukkiger zonder tijd?

J: Maakt mij niet uit.

L: Ik ben gelukkiger als de tijd sneller gaat: ik wil getrouwd zijn!

J: En in het weekend?

L: In het weekend wil ik dat de tijd zo langzaam gaat als een slak.

J: Dan wil ik dat de tijd stil staat.

L: Als de slak een meter heeft gehaald…

J: dan is er pas één seconde voorbij

 

J: En een schooldag dan wil ik dat de tijd supersnel gaat

L: Ja

J: Behalve op dinsdagochtend

Irmgard (nieuwsgierig): Want wat is er op dinsdagochtend?

J: Plusklas!

Irmgard: O ja, tuurlijk.

L: Als de slak dan de eerste centimeter voorbij is, dan is er al een hele dag voorbij.

 

Irmgard: Olifant zei: ik smijt de tijd weg. Kan je tijd wegsmijten?

J: Nee…

L: Maar wel een klok…. maar de tijd niet!

M: Maar als je alle klokken doet….?

L: Als je alle klokken doet, dan weet niemand hoe laat het is. Dus als je dan op school zit en ze zeggen, dat je tot kwart over drie op school moet zitten, en dan zijn alle klokken weg en dan weet je niet meer hoe laat het is, en dan zeg je: “Het is tijd om naar huis te gaan!” en dan ben je net één seconde op school.

Irmgard: Het is wel een goede opmerking die M. maakte, want als iedereen nou de tijd wegsmijt, als we nou over de hele wereld afspreken dat we alle klokken stil zetten, bijvoorbeeld alle klokken op 12 uur en de batterijen eruit of we winden de klokken niet meer op…

J: Dan is het altijd 12 uur! Dan moeten we superlang op school blijven!..

L: O nee, dat moet je dan precies in het weekend doen, dan hoef je noooooit naar school en dan lekker opblijven de hele dag. O nee, want dan blijft het de hele tijd 12 uur, 12 uur in de nacht.

Het ging nog een poos door. Ze schoten voortdurend in de lach om hun eigen verzinsels. Ik vind het altijd weer schokkend om te zien, hoe erg de weerzin van kinderen is geworden tegen school en tegen leren. Het woord ‘leren’ roept zo’n aversie op, dat elke reflectie hierop met hen op verzet stuit. Als al het leren stom is, moet er gekeken worden naar waar het kind gelukkig van wordt. Eerst de motivatie, dan pas weer praten over leren.

Zullen we alstjeblieft nu eindelijk eens dat onderwijs hervormen? Ze kúnnen namelijk zoveel plezier hebben, zelfs als er wordt lesgegeven. Als je ze maar de ruimte geeft. De ruimte – zodat ze niet worden platgedrukt. Hoe treffend had Linde dit gezegd!

*Namen van kinderen zijn geanonimiseerd

 

Hoe hoogbegaafden begrijpend lezen (en hoe vleermuizen eten zoeken)

echo

“Ze moet nog wel wat meer aandacht besteden aan begrijpend lezen” zei haar juf begin groep 8 nadat we de uitslag van de drempeltoets kregen. Dit kwam ook in het eindadvies voor de middelbare school te staan. Dat is zes jaar geleden en inmiddels heeft ze met drie extra eindexamenvakken in juni haar gymnasiumdiploma gehaald.

Omdat ik niet begreep dat ze bij de drempeltoets voor begrijpend lezen maar amper op mavo-niveau uitkwam, sprak ik de juf en ik mocht zowaar de toets inzien, samen met mijn dochter, die daar niet echt veel zin in had. Ik moest er weer aan denken, toen ik afgelopen vrijdag een stuk in dagblad Trouw zag staan over echolocatie. De eerste tekst van de drempeltoets ging namelijk over vleermuizen. Omdat de drempeltoets ook bedoeld is om te discrimineren aan de onderkant van het intelligentie spectrum, was het woordgebruik eenvoudig en de uitleg versimpeld. De tekst ging over vleermuizen en de woorden “sonar” en “echolocatie” kwamen er niet in voor. Er werd vermeld dat vleermuizen in het donker geluidjes maken, zodat ze weten of ze tegen een flat of een boom aan vliegen.

Eén van de eerste vragen was: “Hoe denk je dat vleermuizen eten zoeken?”. Persoonlijk viel ik al over de formulering “hoe denk je”. Bij begrijpend lezen moet je niet zelf gaan denken, alles moet uit de tekst te halen zijn. Het was een meerkeuzevragentoets en bij antwoord b stond: vleermuizen zoeken eten door geluidjes te maken. Mijn dochter had echter antwoord a aangekruist. Ik vroeg haar naar het waarom. “Ja”, riep ze geërgerd: “ het staat er gewoon niet in! Dus ik heb het minst rare antwoord gekozen, misschien doen ze het wel zo”. Ik was verbaasd, las antwoord b voor en zei: “Maar dát staat toch in de tekst?” Nu riep ze echt bozig: “Ja, maar hoe weet die vleermuis nou of het een flat is of een lekker hapje…?” Ik stond perplex. Want zó begrijpend (of hopend op begrip) had ik die tekst niet gelezen. Ze had gelijk – het stond er niet in! Ik vermoed dat ze direct bij eerste lezing zich al had afgevraagd hoe die vleermuizen dat onderscheid maken. En dan kan je nooit meer terug. Dan kan je als leerkracht of ouder tegen hoogbegaafden nog zo vaak zeggen, dat ze niet te diep moeten nadenken – maar als een tekst geen goede uitleg geeft (of de vraag niet juist stelt) …. Alle vervolgvragen bij die tekst gingen over het voedsel van vleermuizen en ze had ze allemaal fout.

Het antwoord op mijn dochters vraag blijkt moeilijk en complex. Ik zocht er al eerder naar en het Trouwartikel lichtte opnieuw een tipje van de sluier. Onderzoekers hebben namelijk een aantal blinden onderzocht, die de kunst van echolocatie leerden verstaan. Ze klikken regelmatig met hun tong en luisteren naar de echo van dat geluid en weten zo wonderbaarlijk goed obstakels op straat te kunnen omzeilen. Aan de echo kunnen ze afleiden hoe groot een object is, waar het staat en of het zacht of hard is. Naspeuring op Nemokennislink* levert nog meer informatie op.

“Tijdens het vliegen ontvangen vleermuizen echo’s van zowel de achtergrond als van voorwerpen op de voorgrond. Bewegende voorwerpen geven meestal een andere echo dan de stilstaande achtergrond. Kleine voorwerpen geven een betere echo bij hogere frequenties dan bij lagere frequenties. Een vleermuis zal dus tijdens een toonstoot ook de toonhoogte van het uitgezonden geluid veranderen om zodoende beter voorgrond van achtergrond alsmede bewegend van niet-bewegend te kunnen onderscheiden.”

We komen steeds dichter bij het lekkere hapje (meestal een insect – we laten de vruchtetende vleermuizen even buiten beschouwing), dat zacht is, klein en zich door de lucht voortbeweegt. Maar onderscheidt de vleermuis ook een dwarrelend klein blaadje van een vliegend insect? Of een omhoog gegooid propje papier? Ik weet het niet.

En nu die andere moeilijke vraag: hoe lezen hoogbegaafden begrijpend. Ook dit weet ik niet precies. Ik vermoed dat ze tijdens het lezen zichzelf direct kritische vragen stellen en ongerijmdheden of omissies opsporen, vanuit een verlangen om het gelezene te begrijpen en te kunnen plaatsen. Ik denk dat ze een tekst soms beter begrijpen dan de meerkeuzevragenmaker.

* https://www.nemokennislink.nl/publicaties/echolokatie-bij-vleermuizen/

Studiekeuzetest getest

Winkelruit Rotterdam

Winkelruit Rotterdam

Ze zit in 5 gymnasium en het probleem studiekeuze begint op haar zenuwen te werken, ook al heeft ze nog bijna twee jaar. Vorig jaar ben ik met haar naar een open dag van de TU in Eindhoven geweest. Voor dit jaar heeft ze al een paar bezoeken aan andere open dagen ingepland. Maar afgelopen week kwam ze verbolgen uit school. De klas had decanaatslessen gehad en daarin hadden ze een online studiekeuzetest* moeten maken. Of ik wilde weten wat daar uit was gekomen? Natuurlijk, naar zoiets ben ik reuzenieuwsgierig. Ze had het opgeslagen en ik las met haar mee (er was het ontmoedigende aantal van 237 opleidingen voor haar gevonden):

Uitslag:De opleidingen die het beste bij je interesse passen, staan bovenaan in de lijst. Achteraan in de lijst staan opleidingen die je het minst aanspreken. Klik op een opleiding voor meer informatie.1. Academische lerarenopleiding primair onderwijs

2. Universitaire Pabo

3. Bewegingswetenschappen

4. Biomedische Technologie

5. Medische Biologie

6. Muziekwetenschap

7. Nanobiologie

8. Talen en Culturen van Afrika

enz.

Ze was boos over de tijdverspilling. “Wat heb ik hieraan? Je moet invullen of je graag omgaat met kinderen. Ja, ik heb een oppasbaantje. Ze vragen of ik geïnteresseerd ben in de werking van het menselijk lichaam. Ja, vind ik heel leuk, maar niet om dokter te worden! Of ik graag lichamelijk actief ben? Ja, ik dans vijf uur in de week. Ik speel piano. Ik wil heel veel reizen…Ik heb gewoon een heleboel kruisjes helemaal rechts ingevuld!”

Er volgden nog meer ludieke studiesuggesties. Op plaats 29 zag ik de studie staan, waarvoor ze naar de TU in Eindhoven was geweest: industrial design. “Pas op plaats 29!” roept ze uit: “Hoe had ik die test dan in moeten vullen?”

Iets minder vaak een kruisje helemaal rechts plaatsen, had vermoedelijk flink geholpen. Maar het treurige is, dat dit soort tests helemaal niet gemaakt zijn voor jongeren met zoveel interesses en mogelijkheden. Bovendien is de vraagstelling dermate nietszeggend, dat er nooit een precieze uitslag uit kán komen. Want als iemand de uitspraak “Ik houd van taal (geschreven of gesproken)” gewaardeerd heeft met de hoogste score, zullen wij deze kandidaat dan de politiek in sturen of de advocatuur of de journalistiek? Of maken we er een dichter van? Probleem is dat de achterliggende KernTalenten niet in kaart worden gebracht. En er wordt al helemaal niet bepaald welke rangorde die achterliggende KernTalenten hebben en waar de kandidaat nu het meest blij van wordt.

P.S.:

Ik kon het niet laten om de test te testen en alle items de hoogste score te geven. Daar rolt een volgende studieadvies-top 5  uit: aarde en economie, aardwetenschappen, academische lerarenopleiding primair onderwijs, accountancy en controlling, actuariële wetenschappen. Zie daar het werkterrein van de homo universalis!

*Icares.com (wordt ook aanbevolen op de site van sommige universiteiten).

Wat je kan leren van stomme directeuren

Soms val ik in op een hoogbegaafdenschool. Laatst was dat in groep 7/8 en ze waren bezig met een project “leren ondernemen”. “Ze weten precies wat ze moeten doen,” had hun eigen juf tegen me gezegd. En dat klopte. Ze verdeelden zich zonder aansporing in groepjes en gingen verder met hun opdracht een product te ontwerpen voor de verkoopmarkt. Er was al van alles bedacht om ouders op die markt tot verkoop te verleiden: sleutelhangers, verjaardagskaarten, knuffeldieren, enz.

Plotseling stoof Dave* het lokaal uit. Hij smeet hard met de deur en ik zag hem briesend op de gang staan. Zijn hele houding straalde verontwaardiging en onrecht uit. Nu komt het vaker voor dat Dave boos het lokaal uit rent, dus ik wachtte even, voordat ik ging vragen wat er aan de hand was. Naar adem happend begon hij zijn tirade: “Roeland* ís helemaal geen goede directeur!!! Wij moesten een directeur kiezen, elk groepje, en Roeland wilde graag directeur zijn, maar hij kàn het niet! Hij is stom! Ik heb nog nooit zo’n stomme directeur gezien! Hij …”. Als hij weer een hap adem moet nemen, onderbreek ik hem en vraag hem waaròm hij Roeland niet geschikt vindt voor het directeurschap. “Hij vindt mijn ontwerp niet mooi! En ik heb er uren aan gewerkt! Hij zegt dat het niets voorstelt, en dat het dus niet verkoopt!”. Even daarvoor had ik Dave nog geconcentreerd aan een soort zonsondergang zien werken. Met vele kleine potloodlijntjes kreeg de cirkel steeds meer kleur.

Dan zeg ik iets wat hij waarschijnlijk niet verwacht van een juf. Ik zeg: “De meeste directeuren zijn inderdaad stom. Dat zul je later in je leven misschien ook meemaken. Een hoogbegaafde werknemer bedenkt iets en zo’n directeur begrijpt het niet. Hij wil dan dat je het op een andere manier gaat doen of denkt dat alleen zijn eigen manier werkt. Hoogbegaafden hebben vaak ruzie met hun directeur.” En ik vervolg: “De kunst is om uit te leggen hoe jíj het bedoelt, zodat hij jou wèl kan snappen!” Ik vertel nog meer. Ik vertel over de ruzie, die ik eens had met mijn eigen directeur. Ik vond dat zij niet snapte hoe je hoogbegaafde kinderen moet lesgeven. En zij vond – denk ik – dat wij in plaats van projectonderwijs uit degelijke lesboekjes moesten lesgeven, boekjes die hun nut inmiddels hadden bewezen. Het botste steeds weer en op een gegeven moment meldde ik me ziek. Ik werd opgeroepen voor een gesprek met iemand van personeelszaken. Mijn directeur zou er ook zijn. Ik had gedacht dat ik de laan uit zou vliegen en had alvast iemand van mijn vakbond meegenomen, maar dat gebeurde niet. Er werd gevraagd naar mijn grieven. De directeur bleek verbaasd en er werd geluisterd over en weer. En ik vertelde Dave dat ik daarna nooit meer ruzie met die directeur heb gehad.

Dave luisterde. Hij zei niets. Uiteindelijk draaide hij zich om, deed de deur van het lokaal open, liep op Roeland af, ging voor hem staan, haalde diep adem en ik hoorde hem zeggen: “Roeland, ik wil graag wat zeggen, ik denk dat jij mij niet goed begrepen hebt…” Het ging nog even door. Een minuut of vijf later was Dave weer geconcentreerd aan het kleuren, nadat hij de verscheurde tekening met plakband aan elkaar had geplakt. “Kijk,” zegt hij tegen me: “als ik nog even doorkleur, zie je die scheur niet meer!” En dan, nog vol verbazing: “Roeland begréép me gewoon niet! Maar nu vindt hij het juist goed.” Leren ondernemen: het is een hele toer. Of was dit leren communiceren?

*namen van kinderen zijn veranderd.

Eerste prijs Techniektoernooi voor Plusklas De23

EL-1e-prijs

De spanning steeg afgelopen donderdag naarmate de middag vorderde op de Regiofinale van het Techniektoernooi in Delft. Andere deelnemers waren met grote bouwwerken aangekomen bij het Science Centre, wij met maar een kleine tas. De spanning zat hem er niet in of ons lampje wel 30 seconden bleef branden (dat lukte moeiteloos) of in ons waterverbruik (wij hadden vele malen minder water nodig dan de meeste andere deelnemers), maar zou de jury de oplossing die een van ons had voorgesteld goed genoeg vinden?

Ian had dit idee gekregen nadat hij de open dag van het Marnixgymnasium had bezocht. De andere leerlingen hadden ook allerlei ideeën geopperd en ze hadden samen besloten sommige hiervan nader uit te werken. Er werd geknutseld aan een waterrad, er werd geschuurd met de schuurmachine, er werd geëxperimenteerd met een lampje en een stroomkring. Maar het lukte maar niet om het lampje zonder batterij te laten branden. De frustratie was voelbaar. Geurt maakte de opmerking dat ze eigenlijk zelf een batterij moesten kunnen maken met water. “Zoek maar op of dat kan!” zei ik. Met Gertjan ging hij op internet zoeken. Maar Ian bleef bij zijn idee: het lampje moest kunnen branden, want iets dergelijks had hij gezien. Pas toen we een multimeter van een buurman konden lenen, ontdekten de kinderen, dat het lampje weliswaar niet ging branden, maar dat er toch echt wel iets gebeurde op het gebied van elektriciteitsopwekking. Dat gaf ze weer moed. Uiteindelijk lukte het Ian, en even daarna ook Geurt. Senna heeft vervolgens samen met Leoni systematisch gekeken of de hoeveelheid water verminderd kon worden. En Gertjan stortte zich op de poster voor de presentatie.

Het is mooi om te zien hoe de kinderen in een team samenwerken en ze allemaal de kans grijpen eruit te pikken wat ze leuk vinden en hun eigen talenten laten zien. Voor de een is dat goed kunnen presenteren en aanvoelen wat een jury wil horen, voor de ander is dat brainstormen en in drie minuten met vijf totaal verschillende ideeën komen. Voor weer een ander is dat een nieuwe toepassing bedenken bij wat hij eerder gezien heeft en vasthoudend blijven, ook als het tegenzit. En sommigen pakken dingen graag systematisch aan of ordenen uitkomsten in volgorde van grootte. En met zijn allen namen we het risico dat de jury onze oplossing niet zou goedkeuren. Het zijn stuk voor stuk KernTalenten, die als de kinderen ouder zijn tot competenties kunnen uitgroeien.

Maar donderdag waren we niet met de toekomst bezig, maar alleen met: wat zou de jury beslissen? En die besloot uiteindelijk dat de kinderen van Plusklas De23 de eerste prijs kregen!

 

 

Plusklas De23 doet mee aan Techniektoernooi

De uitdaging “Het energieke lampje” is de nieuwe opdracht van het Techniektoernooi in Delft voor de groepen 7 en 8 en het doet de hersens kraken. In een aantal losse workshops houden we ons bezig met het probleem hoe we met behulp van twee PET-flessen met water een LED-lampje aan het branden krijgen (en 30 sec. houden). Al verschillende goede ideeën passeerden de revue. Snelle schetsen ontstaan op papier. Maar werkt het ook zoals je het je hebt voorgesteld? Dat zijn de kinderen met prototypes aan het proberen.

We zijn al blij als het gaat lukken. Maar het doel van de wedstrijd is om dit met zo weinig mógelijk water voor elkaar te krijgen. Want ja, de kinderen die vorig jaar bij de landelijke finale derde werden, willen natuurlijk wéér winnen!